Op dinsdag 23 april was de klas in de veilige handen van juf Mathilde want ik volgde een navorming van Marc Litière. 'Ik kan het niet zo fijn.' Marc is een psychomotorisch systeemtherapeut die heel gedreven praat over fijnmotoriek, motorische precisie, coördinatie, schrijfmotoriek maar ook schoolrijpheid en faalangst in het algemeen. In deze navorming kwam faalangst specifiek bij fijn-motorische handelingen aan bod.
Marc heeft heel wat boeken geschreven die misschien ook interessant zijn om te lezen als ouder...
Wie geen tijd heeft om het ganse boek te lezen, heeft misschien ook al deugd van een paar tips en belangrijke weetjes uit de navorming. Het wordt deze keer dus een eerder theoretisch blogartikel.😅
De navorming begon met het feit dat kinderen later lateraliseren dan vroeger, dat weinig kinderen nog een juiste pengreep hebben en dat veel kleuters in vergelijking met vroeger later schoolrijp zijn. Daarbij werd het belang van buitenspelen en groot-motorisch bewegen benadrukt om een duwtje in de goeie richting te geven.
Meneer Marc heeft absoluut gelijk maar op onze school kunnen we ondertussen echt niet klagen over de hoeveelheid mogelijkheden om groot-motorisch te bewegen. En als het dan ook nog eens een stralende dag is, maken we er zeker gebruik van!
Onze kleuterspeelzone was al een grote verrijking...
Als de lateralisatiefase nog niet helemaal doorlopen is, kan er verwarring ontstaan over richtingen als links/rechts maar soms ook met voor/achter, boven/onder en dan is het herkennen van letters als b/d/p en a/e of getallen 6/9 en 32 < - > 23 moeilijk. lateralisatie is ook het ontdekken en overkruisen van de middellijn. Dat houdt in dat een kind kan werken op de linkerhelft van het papier terwijl hij daarvoor de rechterhelft (rechterhand) van zijn lichaam gebruikt.
Wiens zoontje of dochter pas in het tweede kleuter zit, hoeft niet te denken dat dit blogartikel nog niet voor hun kind van toepassing is. Beter van meet af aan een juiste pengreep met enkel de duim en de wijsvinger die het potlood vasthouden en de andere vingers die ondersteunen bij het inkleuren dan een foute start of verloren kans om te helpen. Ook bij het knippen heb je samenwerking tussen beide handen nodig. De ene hand doet de knipbeweging maar de andere hand moet een draaiende beweging van het blad maken om iets netjes uit te knippen. En dan nog liefst in wijzerzin maar ook tegenwijzerzin.
Onze vrienden van het tweede krijgen volop de kans te ontdekken welke hun voorkeurshand is en welke de steunhand is. Bij de opstart van Krullenbol-oefeningen, werken de kindjes, ook die van het derde kleuter op grote bladen papier.
Veel kleuters houden de middelvinger ook op het potlood. Da's geen grote fout maar we hebben er toch oog voor om die derde vinger te laten ondersteunen.
Marc gaf een makkelijke tip voor wie te veel druk legt bij het inkleuren of inoefenen van schrijfbewegingen: Je doet een elastiekje op de hoogte waar je potlood wordt vastgehouden; (2 cm verder dan de punt van je potlood voor wie rechtshandig is en 3cm voor wie linkshandig is. Een linkshandige moet zijn potlood iets hoger vasthouden zodat hij ziet wat hij tekent of schrijft.
Wie te weinig druk of kracht in de vingers heeft, kan daar door eenvoudige spelletjes verbetering in brengen:
- Kind houdt potlood goed vast in een juiste schrijfhouding en je probeert het potlood uit zijn hand te trekken.
- Je vingers omhoog en omlaag laten klimmen, zakken van begin tot einde van je potlood
- Vingers de bovenhoek van bladzijden van een tijdschrift laten omslaan
- Met plastecine spelen
- ...
- Het laat je vlot en soepel bewegen zonder verkramping.
- Drie deelbewegingen moeten mogelijk zijn - van linksonder naar rechtsboven, - duim/wijsvinger en middelvinger moeten kunnen buigen en strekken en je onderarm moet kunnen verplaatsen rond het draaipunt van de elleboog (Ruitenwissersbeweging maken.)
In ons onderwijssysteem gaan kinderen op 6 jaar naar het eerste leerjaar en leren daar dan schrijven.
Een opdracht moet een bepaalde mate van moeilijkheid hebben om te blijven bijleren maar ook om het leuk te vinden.
Hoe dan ook zorgt een goede uitvoering voor een positieve beleving en volgt daaruit een volgende goeie uitvoering maar omgekeerd zorgt een slechte uitvoering voor een negatieve beleving en eventueel een volgende minder goeie uitvoering. Een opdracht IS ofwel te moeilijk ofwel DENKT het kind dat een opdracht moeilijk is.
Je probeert te vermijden dat een kind "Ik kan dat niet." zegt of denkt door te vertrekken vanuit realiteit en niet vanuit een verwachting
We willen dat elk kind dat denkt: "Ik kan dat niet" kan gaan naar "Ik kan dat wel!"👊
Tips daarbij zijn:
- Antwoord niet met:" Maar jij kan dat wel!" want dan geef je geen erkenning voor de boodschap van het kind. In plaats daarvan vraag je beter: "Wat vind je er moeilijk aan?" "Wat bedoel je daarmee?"
- Een kind mag falen maar geef hem de kans te kunnen lukken en succeservaringen te hebben door het afdalen van een moeilijkheid /opsplitsen van een opdracht.
- Positieve benadering: nadruk op hoeveel juist was i.p.v. wat fout ging.
- Duidelijk gestructureerde vragen stellen i.p.v. vaag verwoorden.
De dag erna; terug naar de klas en het thema lag vast!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten